Architectuur

De architectuur van de Thomastsjerke valt in de periode van de late gotiek.

De gotiek bestrijkt grofweg de periode tussen 1130 en 1530 en volgde op de romaanse bouwkunst. De term gotiek werd voor het eerst gebruikt in 1546 door de Italiaanse architect Giorgio Vasari en is afgeleid van de Goten, een Germaanse volk. Omdat de Goten de val van het Romeinse Rijk hebben veroorzaakt, gebruikte Vasari de term Gotiek in eerste instantie als scheldwoord.

De gotiek ontstond in Frankrijk, waar destijds in overvloed versterkte steden, kastelen, huizen en bestuursgebouwen werden gebouwd. De gotiek is te verdelen in drie perioden: de vroege gotiek van 1122 tot 1200, waarin het onderscheid met de romaanse bouwkunst voor het eerst duidelijk zichtbaar werd. De middengotiek of hooggotiek van 1200-1350, waarin de gotiek in Frankrijk veel werd toegepast en prestigieus werd. De laatgotiek, ook flamboyante of internationale gotiek genoemd, vanaf ongeveer 1450, waarin de stijl decoratiever en vrijer werd.

Stijlkenmerken
De spitsboog, het ribgewelf en de luchtboog zijn essentiële elementen van de gotische architectuur. Deze elementen kwamen al voor in Romaanse gebouwen, maar werden zelden samen in een gebouw gebruikt. De constructieve functie van de spitsboog maakte het mogelijk, dat de kerken smaller en hoger werden, wat zorgde voor een sterke verticaliteit. Dit ruimtegevoel werd versterkt door het weglaten van de accentuering van de kruising en soms zelfs het weglaten van het dwarsschip. Het gewicht werd verdeeld en afgedragen via een sterk skelet van gewelven, luchtbogen en steunberen, waardoor de muren niet langer massief hoefden te zijn.

Bron: www.architectenweb.nl